Als kind had ik een teddybeer. Ik hield van hem en hij van mij.
En toen kwam ik erachter, dat mijn teddybeer
een stukje stof was met een paar kraaltjes als ogen en een vulling van schuimrubber.
Ik weet nog, dat ik me daar schuldig over voelde.
Dat ik niet kon verdragen, dat mijn teddybeer mij aankeek,
Omdat ik wist, dat hij niet echt was en het gevoel had, dat hij dat aan me merkte.
Dus zette ik hem met zijn gezicht naar de muur. Ik kon mezelf er niet toe brengen hem
weg te doen, want dat zou de gevoelens van liefde ontkennen, die ik had.
En ook die ik had ervaren. De veiligheid, de geborgenheid.
Allemaal illusies. Twee oogjes op een lapje stof en we zien een gezicht.
Het mannetje in de maan. Jezus in een tosti. We zien nu eenmaal
altijd patronen, als ze er niet zijn. En we versterken patronen die er zijn.
Allemaal illusies. Maar het ergst van alles was, dat het zo echt voelde.
Dat ik het verschil niet voelde. En dan moet ik mezelf de vraag stellen:
"Hoeveel procent van ieder mens om mij heen is een teddybeer?"
Hoeveel van wat ik van mensen zie, is mijn eigen invulling?
Hoeveel van wat ik zie is echt? Hoeveel komt uit mezelf?
Is alle liefde nep? Bestaat het eigenlijk wel?
Maar maakt het uit? Het gevoel van liefde dat ik voelde was echt.
En dat is logisch: Als ik mijn teddybeer knuffelde, knuffelde ik mijzelf.
Verder was er niemand. Ik voelde dus mijn eigen liefde voor mezelf.
Ik kom tot de conclusie, dat alle liefde, liefde voor jezelf is.
En dat alle haat, zelfhaat is.
Alle irritatie die je voelt, ongeduld over je eigen gedragspatronen.
Mensen zijn voor het overgrote deel teddyberen.
Maar maakt dat uit? Als het allemaal niet echt is, mag ik kiezen.
Mag ik kiezen of ik mijn leven leef in liefde of in ergernis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten